Tot Jezus komen
Alle mensen hebben één ding gemeen: ze willen gelukkig zijn. Om het even waar we vandaan komen, op welke manier we opgevoed werden, bij welke cultuur of religie wij horen – we willen gelukkig zijn.
Als jongeman zou ik deze uitspraak heftig tegengesproken hebben. Voor de buitenwereld leek ik allesbehalve gelukkig te zijn – en dat hoewel er weinig reden toe bestond. Ik had liefdevolle ouders, een intact gezin, goede vrienden; maar ik zag zelfs in deze goede dingen altijd wel weer iets negatiefs. Tegenwoordig weet ik dat ik ervan hield om droevig te zijn. Ik hield van melancholische muziek en regenachtig weer (twee dingen waar ik nog steeds van houd), maar ook van verbroken vriendschappen en vooral liefdesverdriet. Al dat gaf mij een reden om me waardevol te voelen en medelijden met mezelf te hebben. Kort gezegd: ik was gelukkig als ik droevig was!
Ik weet niet wat jou gelukkig maakt. Maar ik weet dat ook jij gelukkig wilt zijn, helemaal om het even wie je bent en wat je voor de buitenwereld lijkt te zijn. Ons probleem is echter dat wij mensen vaak van dingen geluk verwachten die ons tegelijkertijd veel schade berokkenen. Je kunt daar talloze voorbeelden van opnoemen: de vader die zijn gezin verlaat, omdat hij hoopt met zijn geliefde gelukkig te worden; de oneindig vele verslavingen waar mensen geluksgevoelens en verlichting van verwachten; of mensen die zich tot een religie wenden in de hoop daardoor gelukkig te worden.
Als Jezus mensen teleurstelt
Vooral het laatste voorbeeld vinden we heel duidelijk terug in het Evangelie van Johannes. Jezus was net onderweg met zijn volgelingen (niet alleen met de twaalf, maar met een grote groep), toen hem meer dan vijfduizend mensen volgden “omdat zij Zijn tekenen zagen, die Hij deed aan de zieken” (6:2). Dat wil zeggen dat sommigen gewoon een beetje vertier zochten, terwijl anderen toch ook op zoek waren naar meer. Ze zochten iets dat hun geluk en verlichting zou brengen. En ze werden niet teleurgesteld! Jezus verzadigde met slechts vijf broden en twee vissen vijfduizend man (met hun gezin, want de aanwezige vrouwen en kinderen werden niet meegeteld). Iedereen at zoveel hij wilde en uiteindelijk bleef zelfs nog heel veel eten over (zie v.9-13). Het was dus geen wonder dat ze Hem tot koning wilden maken – als het nodig zou zijn zelfs ‘met geweld’. Wie wil er nu niet een staatshoofd die geeft in plaats van neemt, die kosteloos eten uitdeelt, zieken geneest en wat nog meer allemaal!
Maar hier lezen we dat Jezus ze teleur moet stellen. Want “omdat Jezus nu wist dat zij zouden komen en Hem met geweld mee zouden nemen om Hem koning te maken, trok Hij Zich opnieuw terug op de berg, Hij Zelf alleen” (v.15). Hij wilde klaarblijkelijk niet hun koning worden – ten minst niet nu, niet onder deze omstandigheden en vooral niet dit soort koning. Maar waarom? Was Jezus niet blij dat zoveel mensen hem volgden? Waarom keert Hij Zich hier van hun af?
De volgende dag gaat de menigte op zoek naar Jezus. Daarvoor deden ze veel moeite. Van Tiberias, waar de vijfduizend verzadigd werden, naar Kapernaüm, waar Hij met Zijn volgelingen naar toe was gegaan, is het ruim 10 kilometer. Uiteindelijk vonden ze Hem. Eigenlijk zou Jezus hun moeite toch moeten belonen, niet dan? In plaats daarvan berispt Hij hun: “U zoekt Mij, niet omdat u tekenen gezien hebt, maar omdat u van de broden gegeten hebt en verzadigd bent” (v.26).
Wacht eens even, vergist Jezus Zich hier niet? Staat er niet in vers 14: “Toen de mensen dan het teken dat Jezus gedaan had, gezien hadden”, dachten zij dat Hij de profeet was en wilden Hem tot koning maken? We moeten toegeven dat het gedrag van Jezus hier op het eerste gezicht onrechtvaardig lijkt, omdat wij hun reactie verkeerd interpreteren. Jezus openbaart ons hier, dat hun moeite om Hem te vinden en ook hun wens om Hem te volgen en tot koning te maken, helemaal verkeerd gemotiveerd was. We zien dat er mensen zijn, die Jezus schijnbaar volgen, maar daarbij eigenlijk alleen hun eigen wens naar iets anders volgen. Dat betekent niet dat hun wensen – naar genezing of eten – in principe verkeerd waren. Jezus had het hun immers bereidwillig gegeven. Hun probleem was dat ze deze dingen voor het beste hielden, wat Jezus te bieden had.
Wat Jezus werkelijk biedt
Jouw en mijn nood ligt veel dieper dan alleen momentele behoeftes. Het ging er Jezus niet voornamelijk om onze vergankelijke problemen op te lossen, maar ons voedsel te geven “dat blijft en eeuwig leven geeft” (v.27). Dit voedsel is Jezus zelf. Hij is het brood des levens, dat uit de hemel is neergedaald en aan de wereld leven geeft (v.33).
Hier zien wij het eerste ‘Ik-ben-woord’ van Jezus waar we veel uit af kunnen leiden.
Net zoals we zijn aangewezen op het dagelijkse brood om lichamelijk te overleven, zijn we aangewezen op Jezus om het eeuwige, geestelijke leven te ontvangen. Als onze kinderen het voor het zeggen zouden hebben, zou ons dagelijks voedsel bestaan uit chocolade en – in het ideale geval – koekjes. In onze westerse wereld, waarin consumptie en genot het hoogste goed zijn, leven velen zo alsof God alleen maar een optie zou zijn in de behoeftenpyramide. Ze voeden zich met geestelijk junkfood en laten het brood dat van levensbelang is, buiten beschouwing. Als dat bij jou het geval is, kun je wellicht met geld, carrière en aanzien je ego verzadigen, maar het zal nooit de honger van je ziel bevredigen. Dat kan alleen Jezus!
Ten tweede is brood iets dat iedereen verzadigd. Tijdens mijn tijd als zendeling in Afrika moest ik tot mijn schrik inzien, dat pizza niet overal gewaardeerd wordt. De Kenianen aten bij voorkeur de volgens mij heel neutraal smakende maïspap in plaats van de lekkere pizza. Maar zo gauw er brood was, zat iedereen weer gemeenschappelijk rond de tafel. Jezus is niet de Redder van één afzonderlijke cultuur, aardse natie of volk. Hij is de Redder van de wereld. Zijn plaatsvervangend offer en Zijn gerechtigheid zijn in staat om het tekort van alle mensen op te vullen. Hij is het brood voor het leven van de wereld (v.51b).
En ten slotte – en dat is waar Jezus het duidelijkst over spreekt: brood moet gegeten worden. Het wordt opgenomen en wordt zo een deel van degene die het gegeten heeft. Dat bedoelt Jezus als Hij zegt: “als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid” (v.51a). Door Zijn lijden en sterven nam Jezus onze schuld op Zich, zodat wij door het geloof in Hem het eeuwige leven hebben. Als de Bijbel het over het ‘eeuwige leven’ heeft, bedoelt ze daarmee niet alleen de oneindigheid, maar vooral de kwaliteit van deze oneindige heerlijkheid in de Tegenwoordigheid van God. Wie gelooft dat dit alleen in Jezus te vinden is, die zal tot Hem komen en Hem opnemen als het levensnoodzakelijke brood. Tot Jezus komen, in Hem geloven en Hem opnemen worden in deze alinea’s synoniem gebruikt! Maar er ontbreekt nog een aspect: het in Hem blijven!
Voor velen die dit van Jezus gehoord hadden, waren het “harde woorden” (v.60). Dat betekent niet dat het voor hen moeilijk was om ze te begrijpen, ze vonden het gewoonweg inacceptabel. Dat Jezus van Zich beweerde dat Hij uit de hemel was neergedaald; dat Hij op hun vraag wat ze dan konden doen om het eeuwige leven te ontvangen, antwoordde: “Dit is het werk van God: dat u gelooft in Hem Die Hij gezonden heeft” (v.29) en dat Hij dan op hun verzoek nog een teken te doen zodat ze geloven kunnen, antwoordde: “Ik heb u gezegd dat u Mij wel gezien hebt, en toch gelooft u niet. Alles wat de Vader Mij geeft, zal tot Mij komen; en wie tot Mij komt, zal Ik beslist niet uitwerpen” (v.36-37) – dat allemaal was voor hun een reden om zich van Jezus af te keren (v.41.66).
Het is een probleem dat de mens tot op de dag van vandaag heeft: het is niet moeilijk om Gods gaven aan te nemen. Maar het te doen onder de voorwaarden die God noemt – en dat betekent je eigen onvermogen en je afhankelijkheid in te zien – dat is te veel gevraagd. Te accepteren dat ons “vlees geen enkel nut heeft” (v.63) strijdt met ons menselijk ego en onze voorstelling van waardigheid, gerechtigheid en vrijheid. Vanuit menselijk oogpunt zou je wanhopig kunnen worden en je af kunnen vragen: “Welke hoop is er dan nog voor de mensen? Wat kan dat voor goed nieuws zijn als daarin het onvermogen en de hulpeloosheid van de mens verkondigd wordt? Waarom roept Jezus op om te geloven, als de mens niet in staat is om dit geloof op te wekken?”
Waarom Jezus onze enige hoop is
Op deze vragen geeft Jezus ons heerlijke antwoorden. Want het hoofdstuk houdt er niet gewoon maar mee op dat de menigte weggaat. Als iedereen zich teleurgesteld en ontstemd van Hem afkeert, wendt Hij Zich tot Zijn volgelingen en vraagt: “Wilt u ook niet weggaan?”, waarop Petrus antwoordt: “Heere, naar wie zullen wij heen gaan? U hebt woorden van eeuwig leven. En wij hebben geloofd en erkend dat U de Christus bent, de Zoon van de levende God” (v.67-69). Petrus reageerde geheel anders op het gebeurde dan de menigte. Hij had dezelfde tekens gezien, dezelfde woorden gehoord, maar in tegenstelling tot de menigte had hij daardoor ingezien wie Jezus is (zie Johannes 20:30-31). En dat wat hij inzag, maakte hem bewust dat er voor hem niets beters en belangrijkers is dan bij Jezus te blijven!
Waarom reageerde Petrus zo geheel anders dan de menigte? Vanwaar kwam dit inzicht? Jezus geeft daarop in dit hoofdstuk meerdere antwoorden, maar je kunt ze allemaal samenvatten in één vers: “Alles wat de Vader Mij geeft, zal tot Mij komen; en wie tot Mij komt, zal Ik beslist niet uitwerpen” (v.37). Dat is de waarheid die zin geeft aan onze verkondiging. Als Paulus schrijft: “Maar de natuurlijke mens neemt de dingen van de Geest van God niet aan, want ze zijn dwaasheid voor hem. Hij kan ze ook niet leren kennen, omdat ze geestelijk beoordeeld worden” (1 Korinthe 2:14), dan mogen we er toch vast op vertrouwen, omdat we weten dat Gods Geest leven geeft, waar het Evangelie verkondigd wordt (zie v.63).
Jezus weet wie in Hem geloven zal, omdat diegenen die in Hem geloven, Hem gegeven zijn door de Vader (v.65). Deze waarheid vinden we ook nog op een andere plaats in het Evangelie van Johannes: “Ik heb Uw Naam geopenbaard aan de mensen die U Mij uit de wereld gegeven hebt. … Ik bid niet voor de wereld, maar voor hen die U Mij gegeven hebt. … Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn die U Mij gegeven hebt, opdat zij Mijn heerlijkheid zien, die U Mij gegeven hebt” (Johannes 17:6.9.24).
Wat zijn dat voor mensen die de Vader aan de Zoon geeft? Zijn het de bijzonder vrome, bijzonder voorbeeldige mensen? Nee, het zijn diegenen waarover Paulus schrijft: “Let namelijk op uw roeping, broeders: er zijn onder u niet veel wijzen naar het vlees, niet veel machtigen, niet veel aanzienlijken. Maar het dwaze van de wereld heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en het zwakke van de wereld heeft God uitverkoren om het sterke te beschamen. En het onaanzienlijke van de wereld en het verachte heeft God uitverkoren, en wat niets is, om wat iets is teniet te doen, opdat geen vlees voor Hem zou roemen” (1 Korinthe 1:26-29).
Het zijn ontelbare verhalen van ontelbaar veel geheel verschillende mensen met de meest verschillende achtergronden die ons laten zien dat God mensen zonder aanzien des persoons uit vrije genade naar Jezus leidt.
Deze gedachte van de uitverkiezing is voor veel mensen onaangenaam. Maar eigenlijk zou ze onze hoop op God sterker moeten maken. Want om het even wie je bent, waar je vandaan komt en wat je in het verleden gedaan hebt, mag je weten dat Jezus je niet afwijst als je in geloof tot Hem komt. Dat betekent: als je Jezus herkend hebt en weet dat je Zijn genade en vergeving nodig hebt en dat Hij je enige hoop op het eeuwige leven is, dan is dat al Gods werken in jou en je mag vol vertrouwen tot Jezus komen (zie Filippenzen 1:29). Deze waarheid geeft ons ook hoop met betrekking tot onze ongelovige kinderen, partners of vrienden. Als hun eeuwige leven afhankelijk zou zijn van onze overtuigingskunsten, van onze argumenten, van hun inzicht of van hun wil, dan zouden we wanhopig moeten worden. Maar in plaats daarvan mogen wij God dankbaar zijn dat Hij, de almachtige soevereine en barmhartige God, ze in Zijn handen houdt. Daarom vertrouwen wij ze aan Hem toe in gebed, omdat we weten dat Hij alle middelen en wegen heeft.
Wie mag dus volgens deze tekst tot Jezus komen? Het antwoord is: iedereen! En omdat de uitnodiging van Jezus geen voorwaarden bevat, mogen wij zo tot Hem komen als we zijn! Meer alomvattend is niet mogelijk. Iedereen zal van Jezus dat krijgen, wat hij zich in dit leven gewenst heeft. Wie van Hem verzoening met God en het eeuwige leven verwacht, die zal het krijgen. En hij zal weten dat hij het alleen te danken heeft aan de genade van de soevereine God! Wie van Jezus echter alleen vergankelijke zegeningen verwacht of de uitnodiging van Jezus afwijst, omdat hij dat wat Jezus te bieden heeft, niet waardeert, zal het in alle eeuwigheid moeten missen.
Als je weet dat je verloren en vol schuld bent, dan kom tot Jezus zoals je bent! Hij zal je het ware, eeuwige leven geven. En ook als je niet al Zijn wegen begrijpt en sommige omstandigheden waarin Hij je leidt je te hard lijken, blijf bij Hem! Want naar wie zouden wij heengaan?