zondegeest
|

De zonde tegen de Heilige Geest

Alle zonde en lastering zal de mensen vergeven worden, maar de lastering tegen de Geest zal de mensen niet vergeven worden. En wie een woord spreekt tegen de Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar wie tegen de Heilige Geest spreekt, het zal hem niet vergeven worden, niet in deze eeuw, en ook niet in de komende (Mattheüs 12:31-32).

Dit korte Bijbelgedeelte is voldoende om zowel vrijheidslievende als ook heel gewetensvolle christenen onzeker te maken. En ik weet dat velen dit tijdens het lezen van de Bijbel het liefst overslaan, we concentreren ons immers liever op beter te begrijpen verzen. En heel wat christenen die dit gedeelte in Mattheüs 12 lezen, stellen zich de vraag: “Ben ik hier misschien bedoeld?”

Daarom zijn deze verzen voor de een of de ander een probleem geworden. Ze stellen dan niet meer langer de vraag, maar zijn er vast van overtuigd: “Ja, hier moet ik bedoeld zijn!” En dat alleen maar, omdat er tijdens het lezen van deze passage – of het nadenken erover – automatisch een (wellicht ook slechts vluchtige) lasterende gedachte tegen de Heilige Geest in hun opkomt. Eigenlijk wilden ze helemaal niets slechts denken, maar het gebeurt bijna automatisch. Om deze reden, zo denken zij, hebben zij de ‘zonde tegen de Heilige Geest’ begaan. Op deze manier denken talloze christenen dat ze vervloekt en hopeloos verloren zijn.

Een vaak genoemde en goed bedoelde raad voor dit probleem luidt: Als je bang bent dat je de zonde tegen de Heilige Geest hebt begaan, heb je het waarschijnlijk niet gedaan!

In de context van de uitspraak van Jezus in Mattheüs 12 is deze raad ook best zinvol. Het probleem is echter dat hij alleen voor diegenen een hulp zal zijn om niet onzeker te worden door deze verzen, die een voorstelling hebben van Gods genade en vergeving in de hele Bijbel. Wie dat echter niet heeft en er toch van overtuigd is dat hij tegen de Heilige Geest gelasterd heeft, heeft een meer substantiële raad nodig.

De context in het Mattheüsevangelie

Daarvoor moeten we in elk geval kijken naar de context waarin Jezus deze uitspraak doet. Voordat Jezus dit zei, had hij een man bevrijd van zijn demonische gebondenheid en hem gezond gemaakt, want hij was tevens blind en stom. Dit wonder was gebeurd voor een grote menigte en die “was buiten zichzelf en zei: Is dit niet de Zoon van David?” (v.23). Maar enkele Farizeeërs die het blijkbaar ook hadden gezien, kwamen tot de slotsom dat Jezus die demonen niet uitgedreven had door Gods kracht, maar “door Beëlzebul, de aanvoerder van de demonen” (v.24). Het was niet de eerste keer dat ze zoiets beweerden over Jezus (zie Mattheüs 9:34). Hun definitieve mening over Jezus stond vast en hun zonde (dat wil zeggen hun lastering) tegen de Heilige Geest bestond erin, dat zij de kracht en het werken van de Geest van God zagen en die kracht toeschreven aan het werken van Satan.

Voordat je dus het oordeel van Jezus uit Mattheüs 12:31-32 betrekken wil op jezelf of iemand anders, moet je eerst letten op de achtergrond van het hele verhaal en zien wat er voorafging aan het harde oordeel van Jezus. Geloof jij bijvoorbeeld dat Jezus deze wonderen deed in de kracht van Satan? De Farizeeërs twijfelden er niet aan dat dit zo was! Ik denk echter dat niemand, die de waarschuwing van Jezus in vers 32 serieus neemt, tegelijkertijd zou geloven dat Hij een bond had met Satan. De Farizeeërs hadden niet te kampen met vluchtige gedachtes. Hun godslastering bestond er veelmeer in dat ze het vaste doel hadden om mensen weg te brengen van Jezus. Dat deden zij van ganser harte. Iemand die Jezus van ganser harte afwijst, zal er niet in geïnteresseerd zijn wat Jezus zegt.

Een ander belangrijk thema in de context van het Mattheüsevangelie is de vergeving van zonden. “U moet Hem de naam Jezus geven, want Hij is degene die Zijn volk zal redden uit hun zonden” (1:21). Zo begint het Evangelie. Als Jezus een verlamde man geneest, zegt Hij niet tegen hem: “U bent genezen”, maar “Uw zonden zijn u vergeven” (9:2). Daarmee maakte Jezus duidelijk dat Hij de macht had om zonden te vergeven. Mattheüs beëindigt zijn Evangelie op bijna dezelfde wijze als hij het begon: Op de avond van Zijn gevangenneming openbaarde Jezus Zijn volgelingen de ware betekenis van het Paschafeest: “want dit is Mijn bloed, het bloed van het nieuwe verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden” (Mattheüs 26:28).

De vergeving van zonden is een van de belangrijkste thema’s – zowel in het Evangelie als ook in de hele Bijbel. En als Jezus iemand zijn zonden vergeeft, dan doet Hij dat voor 100 procent. Daarom is de vraag hoe de Bijbelse waarheid van de absolute vergeving in Christus past bij onze tekst. Hoe past ze bij de uitspraak van Jezus in vers 32 dat iemand die “tegen de Heilige Geest spreekt, niet vergeven zal worden”? Jezus had beledigingen en godslasteringen nooit persoonlijk genomen (zie Lukas 23:33; 1 Petrus 2:23-24). Hij zegt: “Wie een woord spreekt tegen de Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden”. Jezus leefde in een volkomen afhankelijkheid van de wil en de kracht van de Vader en de Geest in Hem (zie Lukas 4:14). Als Jezus wonderen volbracht, dan waren zij een bewijs voor de macht van de Heilige Geest in Hem (zie Lukas 5:17). Daarom keerden de Farizeeërs zich, als ze zich tegen Jezus keerden, dus in werkelijkheid tegen de Heilige Geest. En als Jezus hen lasteringen tegen de Heilige Geest verweet, dan sprak Hij niet van een afzonderlijk moment, maar van een principiële innerlijke houding van afkeer tegen God. De Farizeeërs toonden, als ‘geestelijke leiders’, absoluut geen inzicht, vroegen niet om vergeving en kregen dus ook geen vergeving!

De Farizeeërs zijn echter met deze houding niet alleen. Ook in het Oude Testament vinden we voorbeelden die de uitspraak van Jezus bevestigen en die ons zo inzicht geven in het beeld van de gehele Bijbel over de zonde tegen de Heilige Geest.

De context van de gehele Bijbel

De Farizeeërs lijken als ‘geestelijke leiders’ van hun tijd bijvoorbeeld in hun gedrag heel sterk op de farao tijdens de uittocht uit Egypte. Net als de Farizeeërs zag hij de wonderwerken van God en hij weigerde om God te geloven.

De HEER zei tegen Mozes: Nu u naar Egypte gaat terugkeren, zie erop toe dat u al de wonderen waartoe Ik u in staat gesteld heb, vóór de farao doet. Ikzelf echter zal zijn hart verharden, zodat hij het volk niet zal laten gaan” (Exodus 4:21).

Daarop zeiden de magiërs tegen de farao: ‘Dit is de vinger van God!’ Maar de farao bleef halsstarrig, hij luisterde niet naar hen, zoals de HEER gezegd had” (Exodus 8:15).

En Ik zal de farao weer halsstarrig maken, zodat hij hen gaat achtervolgen. Ik zal mijn heerlijkheid bewijzen ten koste van de farao en heel zijn legermacht. Dan zullen de Egyptenaren weten dat Ik de HEER ben” (Exodus 14:4).

Het feit dat de farao hier enerzijds zijn hart zelf verhardt en anderzijds God het hart van de farao verhardt en dat al van tevoren aankondigt, is een waarheid die niet tot in de kleinste details begrepen en toegelicht kan worden. Het is echter een feit dat dit proces aan beide kanten plaats vond. Niemand zal betwijfelen dat de farao er helemaal niet in geïnteresseerd was om naar God te luisteren. Het ging hem alleen om zijn eigen eer en zijn eigen voordeel. Gods eer en bedoelingen interesseerden hem absoluut niet, ze waren zelfs een ergernis voor hem. Het was dezelfde houding die we vinden bij de Farizeeërs:

Jezus, die in de traditie van Mozes als redder kwam, maar wel een oneindig grotere en betere redding bracht, kwam eveneens met een belangrijke boodschap en Hij deed geweldige wonderen. En de geschiedenis herhaalt zich. Net als toen het hart van de farao, waren de harten van de Farizeeërs verstokt. De farao wilde Gods volk niet ontslaan uit de slavernij, en ook de Farizeeërs weigerden om Gods volk in die vrijheid te stellen, die Jezus hun bracht (zie Mattheüs 23:4). Beide – de farao en de Farizeeërs – staan figuurlijk voor het verdorven hart van de mens, verknecht onder de slavernij van de zonde en de dood. Maar ondanks alle menselijke afwijzing, trekt God Zijn plan. Hij bevrijdt Zijn volk. En zelfs de menselijke weerstand dient uiteindelijk het doel van God, om Zijn heerlijkheid en macht alleen nog groter te laten zien. Want welke macht van de wereld zou zich tegen de wil van God kunnen stellen, als Hij besloten heeft om te redden?

Dat is het ware verhaal achter de strijd tussen Jezus en de Farizeeërs: God verhardt de hardvochtige leiders en Hij bevrijdt Zijn volk. Wat er in Egypte gebeurde was slechts een voorafschaduwing op dat wat in Jezus werkelijkheid werd.

Als jij je leven en je dood toevertrouwt aan Jezus, dan hoor jij in dit verhaal bij diegenen die God bevrijd heeft. En als dat geldt voor jou, dan komt elke zelf veroordelende vraag “Ben ik misschien …?” in een geheel ander licht te staan! Want vanuit dit perspectief is de zonde tegen de Heilige Geest een bewuste weerstand tegen de God en Vader van onze Heer Jezus Christus en de bewuste afwijzing van Zijn vergeving onder Zijn voorwaarden. Deze weerstanden waren niet beperkt tot de tijd van Mozes of Jezus, ze gebeuren ook nu elke dag. En toch zal blijken dat God de machtigere is en dat Zijn verlossing vrijheid brengt voor iedereen die vertrouwt op Jezus. Jezus stierf aan het Kruis en werd door Zijn Vader opgewekt uit de dood. Wie op Jezus vertrouwt, die is in alle eeuwigheid gegarandeerd van de complete vergeving door God.

De offerdood van Jezus vond midden in de wereldgeschiedenis plaats, niet op haar einde. Aan het einde zal er geen zonde meer zijn. We bevinden ons nu tussen het Kruis van Jezus en Zijn wederkomst, als Hij zal komen om de zonde, de onrechtvaardigheid en de dood onherroepelijk uit de wereld te helpen. Totdat het zo ver is, zullen we er nog onder moeten lijden. En hoe meer wij Gods heiligheid en reinheid herkennen, des te meer worden wij ons bewust van onze eigen zonden. Dat moet niet altijd gepaard gaan met slecht gedrag. Maar de Heilige Geest zal ons steeds duidelijker maken, dat zelfs onze beste daden belast zijn met zonde. Het zal vaak best moeilijk zijn om dat in te zien. Het gaat er God echter niet om dat wij ons slecht voelen, maar dat wij ons verheugen over Zijn grote Genade en steeds meer van Hem gaan houden. Want wie veel vergeven wordt die heeft veel lief (zie Lukas 7:47).

Bron: CCEF.ORG